Een column over de inflatie van zekerheid en de feilbaarheid van ons inschattingsvermogen.
Wat zijn we zeker van ons stuk. De topman van het FANC is ‘101 procent zeker’ dat de Belgische kerncentrales veilig zijn. Kristof Calvo was vorig jaar ‘110 procent zeker’ over een (gelukkig niet-nucleair) incident in de Kamer. Voetbalclub STVV had onlangs ‘200 procent zeker’ een strafschop verdiend volgens haar trainer en Aad de Mos was in mei al ‘1000 procent zeker’ dat Feyenoord kampioen zou worden in Nederland.
Het is duidelijk: slechts 100 procent zeker zijn, is hopeloos passé. Trouwens, die kerncentrales, met hun 101 procent, klinkt dat niet nogal twijfelachtig, in het licht van de 110 of 200 procent die de nieuwe norm lijkt te worden? Moeten we voor de nucleaire veiligheid niet minstens de rotsvaste zekerheid eisen die blijkbaar in de sport al gemeengoed is?
Het mag duidelijk zijn dat zekerheidspercentages aan betekenisloze inflatie onderhevig zijn. Even ernstig voor wie het vergeten was: de schaal van zekerheid loopt maar van 0 tot 100 procent. ‘101 procent zeker’ betekent helemaal niets, en ‘1000 procent zeker’ betekent niet meer, het verbruikt alleen iets meer inkt.
Eigenlijk was de goeie ouwe ‘100 procent zeker’ trouwens ook al niet zo zinvol. Uit psychologische experimenten blijkt dat de meeste mensen hun mate van zekerheid beduidend overschatten. Bij een bekend experiment moesten proefpersonen moeilijke vragen beantwoorden zoals ‘waaraan sterven de meeste mensen, hartaanvallen of auto-ongelukken?’ én aangeven hoe zeker ze van hun antwoord waren. Van de antwoorden waarvan de proefpersonen 99 procent zeker waren, bleek in werkelijkheid slechts 73 procent juist. Van de ’99,9 procent zekere’ antwoorden bleek slechts 81 procent correct. En zelfs als de proefpersonen aangaven 99,9999 procent zeker te zijn (dat wil zeggen: zogezegd slechts één kans op een miljoen op een vergissing), was slechts 90 procent juist. Anders gezegd: wanneer de proefpersonen echt vrijwel absoluut zeker waren, zaten ze er één keer op tien toch naast.
Als mensen zeggen dat ze ‘100 procent zeker’ zijn (of meer), is het een veilige veronderstelling dat het realistische percentage niet hoger dan 90 ligt, en wellicht lager. Kán een mens trouwens wel écht ergens 100 procent zeker van zijn? Misschien leeft u wel in een Truman-show en is alles om u heen opgezet spel. En bedenk dat op elk ogenblik een niet verwaarloosbaar percentage van de mensheid aan het hallucineren is, psychotisch, dement, dronken of onder invloed van andere drugs, of gewoon aan het dromen. Akkoord, u hebt op dit moment wel het gevoel dat u volkomen wakker en bij uw verstand bent (en misschien zelfs nuchter), maar dat gevoel had ook de paranoialijder die me er onlangs van wilde overtuigen dat de Russische geheime dienst zijn hersenen probeerde te manipuleren met radiozendertjes in de elektrische leidingen van zijn huis.
Nee, 99 procent lijkt wel zo’n beetje het maximum dat menselijk haalbaar is. Daar ben ik heel zeker van. Wel 80 procent zeker. Denk ik.
Deze column is op 9 september 2017 verschenen in De Tijd.