Tijd om ons beeld van onze verre voorouders bij te stellen. Weer eens. Een column.
Tweehonderdduizend jaar geleden was de wereld nog overzichtelijk. Althans de menselijke wereld. Er waren namelijk niet veel mensen, en ze leefden allemaal ongeveer op dezelfde manier en op dezelfde plaats. Homo sapiens was nog een vrij marginale primatensoort, weliswaar wat slimmer, wat socialer en wat communicatiever dan zijn concurrenten, maar niet bepaald talrijk – naar moderne normen zou de soort misschien wel als ‘bedreigd’ geclassificeerd worden.
Familiegroepen van honderd à tweehonderd mensen trokken rond over de savanne in Oost-Afrika, wortels, noten en vruchten verzamelend en jagend – niet met pijl en boog, die was nog niet uitgevonden, maar met speren met scherpe stenen punten.
En toen begon ineens het succesverhaal, misschien als gevolg van de uitvinding van taal (al is dat niet meer dan een hypothese): Homo sapiens zwermde uit en palmde, ten goede of ten kwade, de hele planeet in.
Het is een mooi plaatje. Maar waarschijnlijk verkeerd, of op zijn minst veel, veel te simplistisch.
Onderzoekers beginnen zich te realiseren dat onze voorouders veel diverser waren dan gedacht, en op veel meer plaatsen leefden dan alleen in Oost-Afrika.
Al enkele jaren is duidelijk dat Homo sapiens (onze soort) tot niet zo lang geleden nog gezelschap had van ándere mensensoorten, zoals de neanderthaler, de in 2010 ontdekte Aziatische Denisova-mens, en de ‘hobbit’, de mini-mens uit Indonesië. Met meerdere van die mensensoorten kruisten onze voorouders zich ook: in ons DNA zijn nog sporen te vinden van de neanderthaler, de Denisova-mens en minstens één andere nog niet ontdekte mensensoort.
Maar ook binnen Homo sapiens zelf was er veel meer variatie dan gedacht, blijkt nu. Vorig jaar ontdekten archeologen in Marokko 315.000 jaar oude resten van onze soort – véél ouder dan gedacht, en ver weg van Oost-Afrika. Over heel Afrika beginnen er oude overblijfselen van Homo sapiens op te duiken. Ze tonen een grote variatie aan schedelvormen. Kennelijk was Homo sapiens tweehonderdduizend of driehonderdduizend jaar geleden veel diverser dan vandaag. Onze soort is tegenwoordig een uitzonderlijk homogene diersoort: wij zijn biologisch gesproken allemaal bijna hetzelfde, op oppervlakkige verschillen zoals de kleur van de huid na. Chimpansees bijvoorbeeld verschillen onderling veel meer.
Driehonderdduizend jaar geleden was Homo sapiens dus ook nog heel divers. Sommigen hadden een sterk uitstekende kin, anderen een lang hoofd of een plat gezicht. Wellicht leefden sommige groepen op de savanne, maar andere in wouden, aan de kust, in droge of in natte streken, telkens met de daarbijhorende aangepaste levensstijl.
Uit die beweeglijke lappendeken is de hedendaagse mens voortgekomen, niet uit een kleine, homogene groep Oost-Afrikanen.
Rest natuurlijk de vraag: hoe komt het dat die diversiteit verloren is gegaan? Dat is de volgende opdracht voor de onderzoekers van onze oorsprong.
Deze column is op 9 juni 2018 verschenen in De Tijd.