Niet zo domme dieren

Altijd weer blijken dieren net iets slimmer dan we dachten.

Chimpansee. Foto Thomas Lersch

Chimpansees, bonobo’s en orang-oetans begrijpen dat een mens soms iets níet weet wat zijzelf wel weten, en ze hebben het door wanneer een mens het bij het verkeerde eind heeft. Dat blijkt uit een experiment van onderzoekers van het Max Planck Instituut voor evolutionaire antropologie in Leipzig.

Het is voor de wetenschap een lange weg terug van de gedachteloze automaten die dieren volgens Descartes waren en van de tijd toen onderzoekers van diergedrag antropomorfisme als een doodzonde zagen. Nee, dieren leden geen pijn, want pijn was iets menselijks. Nee, de kat op uw schoot die zich gewillig liet aaien toonde geen genegenheid, nee ze vond het zelfs niet fijn om geaaid te worden, nee, hooguit deed het aaien chemische stoffen vrijkomen die haar gedrag beïnvloedden.

Dat de slinger daarbij te ver was doorgeslagen, is de voorbije decennia steeds duidelijker geworden.

Maar de weg terug is moeilijk. Het kan ook niet de bedoeling zijn om weer in het andere uiterste te vervallen. En de werkelijkheid blijkt ingewikkelder dan vermoed: de ene diersoort is de andere niet, en het ene mentale talent is het andere niet. En dus moet alles stapje voor stapje uitgezocht worden. Ja, kraaien zijn slim genoeg om elkaar opzettelijk te bedriegen, ja apen kunnen werktuigen maken, ja honden begrijpen wanneer je naar iets wijst (katten niet, die kijken dan naar je vinger), nee het taalvermogen staat zelfs bij chimpansees echt wel op een veel lager niveau dan bij mensen.

De jongste jaren wordt druk onderzocht of er dieren zijn die over theory of mind beschikken. Daarmee wordt het besef bedoeld dat andere individuen ook gedachten, verlangens, bedoelingen, kennis en dergelijke hebben, en dat die kunnen verschillen van de jouwe. Dat is niet zo vanzelfsprekend. Kleine kinderen begrijpen bijvoorbeeld nog niet dat iemand anders soms iets niet weet wat zijzelf wél weten.

Het is ook niet zo eenvoudig om het ondubbelzinnig bij dieren vast te stellen. De proeven lijken vaak op kindertoneeltjes, opgevoerd door menselijke acteurs en met de dieren als publiek. Acteur A stopt dan bijvoorbeeld een voorwerp in doos 1, gaat even weg, en terwijl hij weg is haalt acteur B het stiekem uit doos 1 en verstopt het in doos 2. Dan komt A terug. Verwacht het publiek van dieren nu dat A naar zijn voorwerp zal zoeken in doos 1 of in doos 2?

Mensapen lijken te begrijpen dat acteur A moet denken dat het voorwerp nog steeds in doos 1 zit, hoewel zijzelf weten dat het in doos 2 is gestopt. Dat blijkt bijvoorbeeld uit een analyse van waar ze hun blik op richten als A binnenkomt: op doos 1. In het nieuwe Duitse experiment hielpen de mensapen de menselijke acteur door de juiste doos voor hem te openen – een beetje zoals kinderen behulpzaam zijn als toneelpubliek (‘Pas op, achter je!’). Dat deden ze alleen als redelijkerwijs verwacht kon worden dat A er een misvatting op na hield over welke doos het voorwerp bevatte, niet in varianten van het toneeltje waarin A de hele tijd in de kamer was gebleven en dus zelf kon weten waar het voorwerp zat, of waarin A geen reden had om te denken dat het in een van de dozen zat.

Mensapen lijken zich dus wel degelijk te kunnen inleven in de onwetendheid van een ander. Maar zich er het hoofd over breken of anderen ook over theory of mind beschikken, en daar ingewikkelde experimenten voor bedenken, dat doen tot nader order alleen mensen.

Een licht ingekorte versie van deze column is op 1 juli 2017 verschenen in De Tijd.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *