De uitvinder weet ook niet wat hij doet

Prutsen en blijven prutsen, dat was de sleutel tot uitvinden, veeleer dan diepgaand begrip. Een column.

De broers Wright wisten naar verluidt wél waar ze mee bezig waren toen ze het vliegtuig uitvonden. Maar in vroeger tijden was dat een uitzondering.

Vaker dan gedacht begrepen uitvinders amper waar ze mee bezig waren. Nee, ik heb het niet over de uitvinders van Facebook, die zich wellicht (laten we genereus zijn) niet realiseerden dat ze een manier aan het ontwikkelen waren om het de Russische geheime dienst gemakkelijker te maken om fascisten aan het bewind te brengen in het Westen.

Het gaat over de diepe geschiedenis van de technologie, de tijd van anonieme uitvinders, lang voor er patenten, ingenieursopleidingen of durfkapitalisten bestonden. De tijd waaraan we een eindeloze lijst uitvindingen te danken hebben, zoals het wiel en de kar, de metaalbewerking, papier, pen en inkt, het tandwiel, pijl en boog, cement, het zeilschip, bouwen met bogen, cosmetische crèmes, de ploeg, de katrol, en natuurlijk wijn en bier.

Veel van die uitvindingen werden waarschijnlijk geleidelijk geperfectioneerd, in een proces dat vele eeuwen duurde, en waar generatie na generatie van lang vergeten uitvinders elk een kleine bijdrage aan heeft geleverd.

Maar wisten die uitvinders wat ze deden? Begrepen ze waarom hun verbeteringen verbeteringen waren?

Of deden ze maar wat? Een beetje prutsen, ondoordacht vanalles veranderen en dan zagen ze wel of het resultaat werkte? Waarna de versies die het het best deden, werden doorgegeven aan de volgende generatie, die op haar beurt aan het prutsen sloeg.

Het zou best wel eens dat tweede kunnen zijn geweest, volgens Britse, Franse en Amerikaanse onderzoekers.

De wetenschappers beschrijven in het vakblad Nature Human Behaviour hoe ze een experiment opgezet hebben dat bedoeld was om het hele proces van uitvinden-en-prutsen in het lab na te bootsen. De vrijwillige proefpersonen kregen een opstelling te zien waarin een wiel met beweegbare gewichten eraan bevestigd, van een helling afrolde. Opdracht was: vind een manier om het wiel sneller te doen rollen, door de configuratie van de gewichten te veranderen.

De eerste proefpersoon mocht enkele keren proberen, waarna de tweede proefpersoon (de ‘tweede generatie’) het overnam, en zo verder tot de vijfde proefpersoon. Dat werd herhaald met veertien verschillende groepen van vijf.

Resultaat: in alle veertien groepen was tegen de vijfde generatie de beste oplossing gevonden, waarbij het wiel zo snel mogelijk rolde. Maar: de proefpersonen begrepen na afloop amper waaróm hun oplossingen werkten. Noch degenen die als ‘eerste generatie’ hadden gewerkt, noch degenen die als ‘vijfde generatie’ de uitvinding vervolmaakt hadden, snapten er iets van.

Integendeel, de theorieën die de proefpersonen voor zichzelf vormden over welke factoren het wiel beïnvloedden, waren vaak zodanig verkeerd dat ze eerder hinderden dan hielpen bij het vinden van betere oplossingen. Die theorieën leken de proefpersonen er vooral toe aan te zetten om bepaalde mogelijkheden níet uit te proberen, hoewel die eigenlijk beter waren.

Maar uiteindelijk stond dat het verbeteren van de ‘uitvinding’ door herhaald gepruts toch niet in de weg. Wat de onderzoekers doet besluiten dat het in de echte geschiedenis ook wel eens zo zou kunnen zijn gegaan.

Deze column is op 2 augustus 2019 verschenen in De Tijd.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *