Paleontologie up close & personal

Soms vinden paleontologen resten van een dier dat iets heel bijzonders heeft meegemaakt, zoals een ramp. Of een kind dat een hybride was van twee mensensoorten. Een column.

Zodadelijk komt de vloedgolf. Illustratie Nasa

In de archeologie lukt het af en toe. Naast karrenvrachten anonieme potscherven wordt heel soms het stoffelijk overschot van een koning of keizer gevonden. De glamour van beroemde personen, de fascinatie van de relikwie. Wie zou er niet de vermolmde resten van het paard van Troje willen opgraven, of de beker waaruit Socrates vergif dronk? Bij gebrek daaraan is het misvormde skelet van Richard III of de tombe van Toetanchamon ook niet slecht.

Maar in de paleontologie en de archeologie van het diepe verleden is het vrijwel ongezien. De wetenschappers die fossielen van lang uitgestorven dieren opgraven, doen dat niet in de hoop een exemplaar te treffen dat bijzonder  was als individu (de allereerste vis die op het land klauterde, de laatste dinosaurus die het loodje legde).

Toch zijn recent twee vondsten gedaan die bijna van dat kaliber zijn. De eerste was de ontdekking vorig jaar dat een negentigduizend jaar oud stukje bot, gevonden in een grot in Siberië, toebehoorde aan een jonge vrouw die kind was van ouders uit twee verschillende mensensoorten: haar moeder was neanderthaler, haar vader een Denisova-mens (een uitgestorven Aziatische mensensoort).

DNA-studies bij hedendaagse mensen hadden vroeger al uitgewezen dat dergelijke kruisingen zich af en toe moeten hebben voorgedaan – ze zijn de reden waarom de meeste Europeanen een beetje neanderthal-DNA dragen. Maar een meisje vinden dat blijkens haar DNA een eerste-generatie-kind was uit een dergelijke gemengde relatie, maakt het plotseling wel veel persoonlijker. ‘We hebben ze bijna op heterdaad betrapt’, zei onderzoeksleider Svante Pääbo. Het meisje hebben de onderzoekers postuum ‘Denny’ gedoopt.

Het tweede geval is de vondst in North Dakota van resten van dieren die volgens de onderzoekers gestorven zijn in de grote ramp die 65 miljoen jaar geleden de dino’s het leven kostte. Niet gestorven in de nasleep van de ramp, of rond de tijd van de ramp, maar op de dag zelf, in de ramp zelf. Er sloeg toen een reusachtige meteoriet in, op de plek op de Mexicaanse kust waar nu een meer dan honderd kilometer grote begraven krater ligt.

In North Dakota, op drieduizend kilometer van de inslagplaats, vonden de onderzoekers resten van versteende modder met kriskras door elkaar liggende vissen en andere dieren die er kennelijk waren gedeponeerd door een grote vloedgolf. De dierenresten en de modder zijn gemengd met tektieten, kleine stukjes glasachtig materiaal die ontstaan als bij een meteorietinslag druppels gesmolten gesteente in de lucht worden geslingerd en al vliegend weer stollen. Een van de vissen, een prehistorische steur, had zo veel van die tektieten in zijn kieuwen zitten, dat hij er wellicht van gestikt is.

De tektieten hebben dezelfde chemische samenstelling als materiaal uit de inslagkrater in Mexico. Bovenop de dierenresten ligt een gesteentelaagje bestaand uit stof van de meteoriet-explosie, dat in de dagen na de ramp neerdwarrelde. ‘Je kunt het bijna voor je ogen zien gebeuren’, zei een van de onderzoekers.

Deze column is op 15 juni 2019 verschenen in De Tijd.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *